zondag 2 oktober 2022 om 19.00

Avonddienst, Verdiepingsdienst
Voorganger(s): Ds. G.C. Buijs
Ouderling(en): Dhr. H. van Ark
Organist: Dhr. M. de Jong

Liturgie

Welkom en mededelingen

Moment van stil gebed

Zingen: Psalm 103: 1 en 4 (Zegen mijn ziel, de grote naam des Heeren)

Bemoediging en groet

Zingen: NLB 978: 1, 2 en 3 (Aan U behoort, o Heer der heren)

Geloofsbelijdenis

Zingen: NLB 868: 1, 2 en 5 (Lof zij de Heer, de almachtige koning der ere)

Gebed bij de opening van het Woord

Schriftlezing: Exodus 16: 1-20, 31 en 35 en Johannes 6: 47-51 (NBV ’21)

Exodus 16: 1-20, 31 en 34

1. Vanuit Elim trok het hele volk van Israël weer verder. Op de vijftiende dag van de tweede maand na hun vertrek uit Egypte bereikten ze de woestijn van Sin, die tussen Elim en de Sinai ligt. 2-3. Daar in de woestijn begon het volk zich opnieuw te beklagen. ‘Had de HEER ons maar laten sterven in Egypte,’ zeiden ze tegen Mozes en Aäron. ‘Daar waren de vleespotten tenminste gevuld en hadden we volop brood te eten. U hebt ons alleen maar naar de woestijn gebracht om ons hier allemaal van honger te laten omkomen.’

4. De HEER zei tegen Mozes: ‘Ik zal voor jullie brood uit de hemel laten regenen. De mensen moeten er dan elke dag op uit gaan om net zo veel te verzamelen als ze voor die dag nodig hebben. Daarmee stel Ik hen op de proef: Ik wil zien of ze zich aan mijn voorschriften houden. 5. Op de zesde dag moeten ze tweemaal zo veel verzamelen en klaarmaken als op de andere dagen.’ 6. Hierop zeiden Mozes en Aäron tegen de Israëlieten: ‘Vanavond nog zult u inzien dat de HEER zelf u uit Egypte heeft geleid, 7. en morgen, in de ochtend, zult u de majesteit van de HEER zien. Hij heeft gehoord hoe u zich beklaagt. Dat is tegen Hem gericht, want wie zijn wij dat u zich bij ons zou beklagen?’ 8. Mozes vervolgde: ‘Vanavond zal de HEER u vlees te eten geven, en morgenochtend zult u volop brood hebben, want de HEER heeft uw geklaag gehoord. Dat is immers tegen Hem gericht en niet tegen ons – want wie zijn wij?’

9.Mozes zei tegen Aäron: ‘Zeg tegen de hele gemeenschap van Israël: “Wend u tot de HEER, want Hij heeft uw geklaag gehoord.”’ 10. Zodra Aäron dit aan het volk had opgedragen en allen zich met het gezicht naar de woestijn hadden opgesteld, verscheen in een wolk de majesteit van de HEER. 11. De HEER zei tegen Mozes: 12. ‘Ik heb gehoord hoe de Israëlieten zich beklagen. Zeg tegen hen: “Wanneer de avond valt zullen jullie vlees eten, en morgenochtend brood in overvloed. Dan zullen jullie inzien dat Ik, de HEER, jullie God ben.”’

13.Diezelfde avond kwamen er grote zwermen kwartels aangevlogen, die in het kamp neerstreken, en de volgende morgen lag er overal rond het kamp dauw. 14.Toen de dauw opgetrokken was, bleek de woestijn bedekt met een fijn, schilferachtig laagje, alsof er rijp op de aarde lag. 15. ‘Wat is dat?’ vroegen de Israëlieten elkaar toen ze het zagen; ze begrepen niet wat het was. Mozes zei tegen hen: ‘Dat is het brood dat de HEER u te eten geeft. 16. De HEER heeft bepaald dat ieder ervan kan verzamelen wat hij nodig heeft. Iedereen mag er één omer van nemen voor elke persoon die bij hem in de tent woont.’ 17. De Israëlieten deden dat. De een verzamelde veel, de ander weinig. 18. Toen ze het namaten, hadden zij die veel verzameld hadden niet meer dan een omer, en zij die weinig verzameld hadden niet minder, terwijl toch iedereen zo veel had genomen als hij nodig had. 19. Mozes verbood om ook maar iets ervan tot de volgende dag te bewaren. 20. Sommigen luisterden

niet naar hem en bewaarden toch iets; de volgende morgen zat het vol wormen en stonk het. Mozes werd woedend op hen.

31.Het volk van Israël noemde het voedsel manna. Het leek op korianderzaad, maar dan wit, en het smaakte als honingkoek.

35.Veertig jaar lang aten de Israëlieten manna, tot ze in bewoond gebied kwamen; ze aten manna tot ze de grens van Kanaän bereikten.

Johannes 6: 47-51

47. Werkelijk, Ik verzeker u, wie gelooft, heeft eeuwig leven. 48. Ik ben het brood dat leven geeft. 49. Uw voorouders hebben in de woestijn manna gegeten en toch zijn zij gestorven. 50. Maar dit is het brood dat uit de hemel is neergedaald; wie dit eet sterft niet. 51. Ik ben het levende brood dat uit de hemel is neergedaald; wanneer iemand dit brood eet zal hij eeuwig leven. En het brood dat Ik zal geven voor het leven van de wereld, is mijn lichaam.’

Zingen: NLB 981: 1,2, 3 en 4 (Zolang er mensen zijn op aarde)

Verkondiging

Meditatief orgelspel

Zingen: 653: 1, 2 en 7 (U kennen uit en tot uw leven)

Gebeden

Zingen: NLB 248 (De dag door Uwe gunst ontvangen)

Zegen (gezongen amen)


 

terug